De kracht van devotie onder de Griekse zon

Uitgelaten als kleine meisjes vinden we het ideale plekje op het dek van de Margarita, de vissersboot die ons naar het eiland Delos zal brengen voor een bezoekje aan de ruïnes van wat ooit een bloeiende Griekse handelsstad is geweest.
Dansend op de golven onder de immer azuurblauwe Mykonoïsche hemel meren we na een half uurtje aan op dit heilige eiland, waar volgens Griekse mythes de tweeling Apollo en Artemis zijn geboren. De rust van deze goden moet echter onbewust zijn verstoord want algauw steekt een hevige wind op die de desolaatheid en verval van deze mysterieuze plek nog accentueert.

Op en neer. Links en rechts. Op en neer…
Op de terugtocht wordt de fragiele boot heen en weer geslingerd. Metershoge golven slaan over en op het dek, de stoutmoedigen achterlatend met een nat pak. Zelfs de stevigste zeemansbenen moeten eraan geloven en iedereen hangt over de reling. De ene zo wit als een lijk, de andere prevelend in een hoekje de weergoden smekend om barmhartigheid. Het mag niet baten, het schip gaat wilder en wilder tekeer, als een plastieken eendje in woelig badwater. Het lijkt wel een eeuwigheid vooraleer eindelijk de baai van Chora in de verte opdoemt en we één na één al wankelend de scheepsbrug afstrompelen.

Nu brengt een glaasje Ouzo wel weer wat kleur op onze wangen, toch blijft het stormspook in onze hoofden ronddwalen. Je moet weten, overmorgen hebben we een ferry overtocht naar Santorini gepland en de schrik blijkt bij mijn vriendinnen zo diep te zitten dat ze bij hoog en laag zweren geen voet meer te zetten op drijvende vehikels. Want ja, een Thaise waarzegger heeft hen ooit op het hart gedrukt : “Water is no good for you !” Ik moet maar zorgen voor ander transport naar het mooiste eiland ter wereld. Ik heb nog een dag respijt…

Op zoek naar wat mentale en spirituele rust togen we de volgende dag naar het naburige dorpje Áno Merá, waar volgens onze reisgids twee typische kloosters uit de 17de eeuw te bewonderen zijn. Bij het zien echter van de horde fotoflitsende spleetogen op het marktpleintje laten we de eerste godsvruchtige kelk maar aan ons voorbijgaan en trekken we onder de zinderende middagzon de heuvel op met als bestemming het Palaiokastrou klooster, dat eenzaam als rest van een fort boven de vallei troont. Witgekalkte muren met kleine venstertjes en een bruine toegangspoort met daarop een cirkelvormige zware klopper. We moesten kloppen want de bel doet het niet.

Het blijft stil… iets harder nu… geen teken van leven… een verwoede derde poging.
Net als we aanstalten maken om terug het pad af te dalen, gaat de zware poort piepend en krakend open en verschijnen er twee vriendelijke ogen achter een zwarte nonnenkap.
Het blijkt zuster Christo te zijn  -of zo noemen we haar want haar echte Griekse naam is iets te ingewikkeld-  een jonge novice die al zeven jaar lang helemaal alleen in het klooster woont.
Zeven jaar lang… Ze heeft van haar oversten de opdracht gekregen het klooster zo goed mogelijk te onderhouden totdat nieuwe zusters zich zouden aanbieden.
Niet dus… Ze mag zelf niet naar buiten en is dus aangewezen op haar eigen moestuin of de vrijgevigheid van anderen. En bidden, ja, dat doet ze het liefste. ’s Nachts, want overdag neemt het werk al haar aandacht. Bidden, in haar ongelooflijke mooie, Grieks-Orthodoxe kapelletje, met de prachtigste iconen die ik ooit zag en het koepelplafond in blauw en goud beschilderd. Een mens wordt er sowieso stil van…

Van zo veel devotie zijn we natuurlijk behoorlijk onder de indruk en voor we het beseffen, zijn we na een uurtje alweer de heuvel op, in de blakende zon, geladen en gepakt met brood, water, kaas, fruit, eieren -ja, zoals voor de heilige Clara- alles wat we kunnen dragen, ter compensatie van Christo’s hemelse manna. Ze is zichtbaar ontroerd door onze spontane dienstigheid en ze belooft iedere avond voor ons en onze dierbaren te bidden. En terwijl we minutenlang worden uitgewuifd, lang tot na de laatste bocht naar het dorp, overvalt ons plots een gevoel van bevrijding : “Die ferry overmorgen? Ons kan er nu niks meer overkomen…”

Stoere praat in de wind want de volgende dag staat alweer een meer dan stevige bries. We kijken met lede ogen naar de deinende schepen aan de kade en stappen met een klein hartje aan boord van de Hellenic Seeways.
Maar zie, zo’n hel wordt het blijkbaar dan toch niet want de wind gaat liggen en geluidloos als een zeekat glijden we uren door de Egeïsche Zee. En bij het binnenvaren van de Caldera van Santorini -het halve maanland dat bruusk werd geboren uit de magmabuik van de vulkaan- worden we beloond met een prachtig zicht op de witte huisjes die gevaarlijk hoog op de kraterrand torenen.

Wie beweert ook weer dat men niet over water kan lopen?