Akwaaba / Welkom.
Met Guitar Boy in mijn oren landt onze Airbus A330 bij valavond op Kotoka International Airport met in zijn kielzog het zand van de Sahara. Moeiteloos vermengt het zich met het rode stof en creëert zo een wazige mist die als een sluier over de stad valt. De lichtjes op de landingsbaan kondigen alvast een blinkende kerst aan.
Georganiseerde chaos.
Het was even wennen aan een zwoele nacht maar het geruis van de Atlantische Oceaan bezorgde ons tenminste in onze dromen enige verkoeling. Onze obroni’s (=blanken in het Twi) stellen voor om wat zuurstof te halen op de heuvels van Shai Hill, waar 200 jaren geleden de Shai People hun thuis hadden voordat ze door de Britten werden verjaagd.
Om in dit natuurpark te geraken, wacht ons echter een ware queeste door de hoofdstad Accra. Er is wel enige Afrikaanse flair nodig om op een krakkemikkig broussebusje te geraken. Het systeem is geniaal maar je moet het taaltje van de ‘mate’ -de portier die half uit het busje hangt- met duimen en wijsvingers wel geluidloos verstaan boven de bruisende menigte. Wachttijden zijn er bijna niet en alles kan mee, geiten, kippen, huisgerief…
Dit alles voor slechts enkele Cedi, de lokale munt. De naam Trotro betekent niet voor niets ‘muntje’… Onderweg wordt er via de open raampjes vanalles gemarchandeerd : water, brood, ijs, bananen tot zelfs bijbelverhalen want God reist ook altijd mee. Hij zegent, preekt en bemint op achterportieken en vensters.
Gezegend water.
De smeltkroes van toeterende geluiden ebt stilaan weg wanneer we in de vroege ochtenduren de stad uitrijden. Ons reisdoel vandaag is de Volta Regio in het oosten, vernoemd naar de Volta rivier die het land van Noord naar Zuid doorspoelt richting Atlantische Oceaan.
Het stof en vuil van de stad maakt langzaam plaats voor palmbomen, bananenplantages, tuintjes, houtkappers. In deze vruchtbare vallei ontvouwt het landschap zich als een boeket van bloemkool en broccoli. Vredige dorpstaferelen geven ons de indruk dat het harde leven hier een zacht kantje heeft gekregen.
Niets is echter minder waar want in sommige dorpjes heeft het rode stof duidelijk de macht gegrepen. Het doorgaand verkeer op de ongeasfalteerde wegen, verwaaiert het roodbruine goedje, alles en iedereen achterlatend in een okeren wolk.
Maar de vrouwen, zij lachen ermee en tooien zich in de meest kleurrijke gewaden, versierd met kralen en hun geëextensioneerde haren sierlijk opgestoken. Fier rechtop paraderen ze langs de straatkant of laveren ze tussen de auto’s, hun halve huishouden op hun hoofd torsend.
Niet lang daarna glijden we zachtjes op het ritme van de djembe langs de groene oevers van de Volta. Geen wilde dieren, nee. Een enkele roofvogel spiedend naar de ongelukkige tilapia die aan de netten van een visserskano durft te ontsnappen. Tropische bomen en vreemde kruinen weerspiegeld in het rimpelende water. Kerstavond. Gezegend water.
In hogere sferen.
Het voelt een beetje duizelig aan maar algauw hebben we er plezier in. Boven, naast en onder ons alweer een kleurenpalet van smaragdgroen, olijfgroen en Ghanagroen. We lopen, hangen, wiebelen zo’n 40m hoog tussen de kruinen van het tropisch regenwoud, beschermd in Kakum Nationaal Park. De beloofde apen -aan wiens geschreeuw het park blijkbaar zijn naam te danken heeft- zijn echter niet te bespeuren, wel het vrolijke gesnater van onzichtbare vogels en een doordringend geluid van krekels. Ontwaren wij zowaar tussen het lover een roze olifant?
Om de hoogtevrees vooraf wat weg te spoelen, had de voorzienigheid ons toevallig langs een primitieve alcohol stokerij gevoerd. De basis voor een goeie Afrikaanse gin blijkt palmwijn te zijn die hier op de route tussen Kumasi en Cape Coast overvloedig te vinden is op de vele palmboomplantages. Eerst wordt de palmwijn afgetapt, in vaten op een vuurtje gezet en verbonden met water via communicerende vaten. Het gedestilleerde goedje dat onderaan uit de ton sijpelt heeft volgens mijn smaakpapillen veel weg van 80° brandende Stroh rum. Je zou voor minder roze olifanten zien…
The door of no return.
Het mag dan wel een gouden kust zijn, het is er wel één met een zwart verleden.
Ze hadden goud geroken, de Portugezen, dus zetten ze hier in de 15de eeuw een handelspost op om de rijke karavanen van de Arabieren een hak te zetten. De naam Elmina komt trouwens van het Portugese El Mina, wat (goud)mijn betekent.
De lokale stammen, met op kop de Ashanti’s, ruilden met genoegen hun overvloedige goud en gevangenen voor rum en geweren. En toen de Hollanders het hier van de Portugezen overnamen, ontstond een ware gigantische slavenmarkt. Wie de kerkers van de slavenforten overleefde, werd door de “Door of no Return”, die uitgaf op de zee, naar Brazilië en de Caraïben verscheept om daar -ontnomen van elke identiteit- te gaan dienen op de katoen- en suikerplantages.
Het fort van Elmina en Cape Coast Castle -met beschimmelde muren die een weeïge geur afgeven- zijn daar nog de stille getuigen van.
Nanty Yie/Tot ziens.
Met Black Prophet in mijn oren landt de Airbus A330 op een ontiegelijk vroeg uur op de tarmac van Brussels AirPort. Regen en 30°C kouder… ik wil terug !!
Terug naar de hartelijkheid van de Ghanezen, eerlijk en oprecht. Hun vrolijkheid is besmettelijk. Terug naar de veelzijdige kleuren en smaken van dit land. Het zandkleur van de Sahel in het noorden dat geleidelijk overgaat in het donkergroen van het tropisch regenwoud en uiteindelijk in het blauw van de Atlantische Oceaan.
Afrika in het klein dus…
